Terugblik door Dhr: W. Ardaseer

DE ATOOMBOM OP NAGASAKI

VERGETEN

DOEN WE HET NOOIT

 

’s Morgens 9 augustus 1945 om 2 minuten voor elf ontplofte “ Fat man” de tweede atoombom op 500 meter boven Nagasaki. In het gevangen kamp Fukuoka 14  dat 1.7 km. van het epicentrum af lag was Wim Ardaseer gelegerd. Drie van de gevangenen werden direct gedood. Vijf van hen bezweken later aan hun verwondingen. Honderd dertig Nederlandse gevangenen overleefden de atoombomaanval op Nagasaki. Van hen zijn er nog 27 die deze afschuwelijke ervaring kunnen navertellen. Het is dan zaterdag 5 augustus 1995 en Wim Ardaseer doet in de krant zijn verhaal.

In 2014 ging het gerucht dat er nog maar één overlevende was van deze verschrikking in Nagasaki.

Arthur de Boer nam contact op met de dochter van Wim met de vraag over het NOS interview dat Wim had in 2005.  Tosca de dochter van Wim heeft alle spullen over Nagasaki overgedragen aan onze vereniging Sroi Bandoeng met als doel dit na te laten voor de latere generaties!

 

 

HET INTERVIEW MET WIM ARDASEER NOS 1995.

 

Wim is op dat moment 84 jaar en is nog steeds scherp van geest en hij vertelt met krachtige stem zijn verhaal over die bewuste dag 9 augustus 1945.

Ardaseer werkte op de Mitsubishi fabriek als krijgsgevangene vlak bij de rivier de Urakami maar had het geluk dat hij vlak voor het helse moment naar buiten was gelopen met zijn kar met daarop twee legen zuurstofflessen. Deze flessen moesten dus verwisseld worden en buiten was het bewolkt weer.

Ardaseer vertelt:

“Ik hoorde het ronken van een vliegtuig, iets eerder was er al alarm afgegeven, dus instinctmatig zocht ik dekking onder mijn flessen kar. Links en rechts lagen de fabrieksloodsen, achteraf gezien mijn redding. Ze vormden in die fractie van één seconde een schild tegen hitte en straling.

Ik zag die vreselijke lichtflits, voelde de geweldige hitte en het razen van lucht als van een orkaan. Dat was geen gewone bom besefte ik. Die waren er al zoveel gevallen laatst nog op 1 augustus, een luchtmijn en een elektrische bom. Iedereen van onze groep bedacht wat en niemand wist het en niemand begreep ook die geweldige duisternis vlak na de ontploffing. Alles was zwart om me heen dat vergeet ik m’n hele leven niet meer! ( ook stof en gruis) Later is ons verklaard, dat we allemaal tijdelijk blind waren. Pas na vijf minuten kregen wij het  zicht weer terug. Ik dook zo gauw mogelijk met andere gevangenen in het riool bij de rivier en daar hebben we een hele tijd gezeten.  Toen wij uit het riool kwamen was er geen fabriek meer, alles was in elkaar gedrukt. Ook alle gebouwen verderop in de stad hadden het zelfde lot ondergaan. Ik zelf had niet in de gaten dat het een atoom explosie was geweest.

De vaandrig Paul Jolly commandeerde dat we de heuvels in moesten, het werd te gevaarlijk daar beneden. In een paar groepen zijn we naar boven vertrokken naar de koelte en de beschutting. Gewonden werden meegesjouwd op deuren en geïmproviseerde brancards. We ontmoetten gewonde en apathische Japanners. Tot ons geluk zagen wij nog een korporaalbewaker Tajami die we natuurlijk bij ons hielden als een soort gijzelaar. Eerst konden we over de paden, later moesten we door het struikgewas van prikkend bamboe. Die heuvels van 300 tot 400 meter hoog lagen als een hoefijzer rond het dicht bevolkte centrum van Nagasaki. Van daar af heb ik de stad met voornamelijk houten huizen zien branden. De buitenwijken, de fraaie Sint Franciscuskathedraal en de fabriekswijk langs de rivier waren totaal verwoest en vormden één grote, kaalgeslagen vlakte. Omdat de huizen in Nagasaki voornamelijk van hout gebouwd waren brandden die als een fakkel. Ik vond dat een prachtig gezicht al die branden. Er waaide ook een heel erge sterke wind, een soort windhoos explosie. Ik dacht aan keizer Nero, die zag Rome branden en ik zag Nagasaki branden. Ik vond het helemaal niet erg wat ik zag, vier jaar zat ik al gevangen. Eindelijk was mijn bevrijding nabij zo leek het. Medelijden met de jap had ik niet, van hun kant was er ook totaal geen medelijden , zij waren ontzettend wreed. Als voorbeeld geef ik het kamp in Soekaboemi, daar werden drie jonge jongens dood gebajonetteerd en onthoofd. Alleen maar omdat ze even naar familie buiten het kamp waren gegaan en om te laten weten dat vluchten oneervol was.

Twee Nachten brachten wij als krijgsgevangenen in de heuvels door. Wij voedden ons met groenten die we in de tuinen vonden of met wilde vruchten. Op de derde dag werden we verzameld door soldaten van het Japanse leger en naar een nieuw, provisorisch kamp gebracht, vlak bij de door de bom totaal vernielde barakken van het oude kamp. We waren niet meer bang om dood gemaakt te worden, want we stonden nu onder bewaking. Vluchten, daar dacht niemand aan. Waarheen als je zo gemakkelijk herkenbaar bent? Terug naar een kamp betekende gegarandeerd water, een bed en een rijstbal. Levensbehoud dus en niet meer maar ook niet minder.

Daarna volgden vreselijke opdrachten. Lijken opruimen. Ik kon hier wel tegen, want wij waren door het harde kampleven ontzettend verhard. Ondanks dat was het toch heftig om de verbrande, verminkte en stinkende lijken weg te halen en op de brandstapel te deponeren.

Toen merkte ik voor het eerst iets van waardering van de Jap voor wat we deden. Ze toonden een ongekende ingetogenheid, ze waren op eens ook lief voor ons. Omdat wij, weliswaar gedwongen, de lijken borgen, soms alleen maar een romp of wat ledematen, uit elkaar getrokken lichamen. Zo hielpen wij mee aan een eervolle crematie. De Jap toonde meer eerbied voor de dode, dan voor ons de levende krijgsgevangenen. Ook onze gevangenen, die werden begraven kregen een Japans prevelement voor de doden mee. Ik was daar nauwelijks van onder de indruk. In het vuur van de brandstapels poften wij gevonden zoete aardappelen. Tien dagen na het vallen van de bom was voor ons de oorlog afgelopen. Op die bewuste dag werden wij door de jap bij elkaar geroepen. De Jappen commandant vertelde met tranen in de ogen dat er op de hele wereld weer vrede was. Maar hij vertelde er niet bij dat dat keizer Hirohito  door de Amerikanen gedwongen werd zich onvoorwaardelijk over te geven.

Gelukkig heb ik nooit problemen overgehouden van deze tijd in de kampen. Ik heb altijd goed kunnen slapen en heb het allemaal goed kunnen verwerken. Ik ben nu 84, maar heb dus nooit ergens last van gehad en zal het ook niet krijgen. Natuurlijk zal ik dit nooit vergeten en ik zal de Jap dit ook nooit vergeven. Anderen zijn naar Japan gegaan, daar heb ik geen enkele behoefte aan! De Jappen hebben mij vier jaar lang als slaaf behandeld.

Waar ik echter heel veel moeite mee heb is het feit, dat noch de Nederlandse regering, noch Nederlandse medici ook maar ooit een greintje van belangstelling voor onze geestelijke of lichamelijke welzijn hebben getoond”.

 

IN NAGEDACHTENIS AAN WIM ARDASEER, KNIL MILITAIR EN INDIË VETERAAN.

 

DOOR:                                           

Nazaten van KNIL Militairen die op de Sroi opleiding zaten in Indië, de tweede en derde generati

 

DE BOMMEN DIE MÓESTEN VALLEN

 

De eerste atoombom viel op Japan, toen de tweede, eindelijk gaven de Japanners zich over!

Mijn moeder vertelde mij: zij zat als meisje gevangen in een kamp op Java, als de bom niet gevallen was had zij en anderen niet meer geleefd. Dit bovenstaande uit Indisch perspectief! Tegenwoordig zijn er nog steeds mensen die er van overtuigd zijn dat deze bommen niet hadden moeten vallen.

Ik als tweede generatie Nederlandse Indo wil daarom voor onze nageslachten deze verschrikkingen vastleggen en laten zien en voelen dat onze ouders niet voor niets voor onze vrijheid ernstig geleden en gestreden hebben! Natuurlijk ben ik ook niet voor geweld en zeker niet voor een atoombom, Tosca jouw vader was getuige wat voor een effect deze bom had en nog heeft!

 

Een persoonlijke noot van Bram Bolsius Sr.

 

De bommen die gevallen zijn bekeken vanuit geallieerde kant.

 

De atoombom kon slechts een einde aan de oorlog maken als de schok zo groot mogelijk was!

De verontrusting door de kamikaze-acties van Japanse piloten en het sneuvelen van 12000 Amerikaanse mariniers op Okinawa, waar de Japanners de eigen bevolking opofferden en kansloos door vochten tot de dood. De angst voor een bloedbad als circa 1 miljoen Amerikaanse militairen Japan binnen vielen was groot. Voor de minister was elke militair die gespaard kon worden een A- bom waard. Daarbij kwam bij dat hoe langer de oorlog duurde, hoe normaler het bombarderen werd gevonden. Die ervaring hadden de Amerkanen al van de bombardementen op Duitse steden, zoals Dresden enz. Op 9 en 10 maart 1945 voerden 300 B-29 vliegtuigen een aanval uit op Tokyo met napalmachtige brandbommen. Meer dan honderdduizend mensen vonden daarbij de dood. Op 14 mei troffen 500 B-29 vliegtuigen Nagaya, één van Japans belangrijkste industriecentra, Het was het grootste bommentapijt uit de geschiedenis. Al deze bombardementen veranderden niets in de houding van het Japanse oorlogskabinet. De verklaring van Potsdam, waarin de onvoorwaardelijke capitulatie van het Japanse leger werd geëist, legden keizer Hirohito en zijn krijgsheren terzijde. De Japanse minister van oorlog, generaal Anami, wilde doorvechten, zelfs nadat de bom op Nagasaki was gevallen. Hij keek uit naar een grote veldslag op Japanse bodem, al was het maar als eerbetoon aan de gesneuvelden. Anami: “ Zou het niet buitengewoon zijn voor de gehele natie te worden vernietigd als een mooie bloem”.

Het was uiteindelijk de keizer zelf die besloot na de tweede atoombom op Nagasaki een einde aan de oorlog te maken: “ We moeten het ondraaglijke dragen”. In zijn rede voor het Japanse volk verklaarde Hirohito dat Japan vooral was verslagen omdat de vijand een nieuw wreed wapen had ingezet. Hij wist bovendien een voorwaarde aan de onvoorwaardelijke capitulatie te verbinden: het behoud van het keizerschap.

President Truman heeft altijd verklaard nooit enige spijt te hebben gehad. Zijn redenering was simpel en maakt alle verschrikkingen van de atoombom minder relevant. Als hij het niet had gedaan dan waren er nog eens tienduizenden Amerkanen gesneuveld buiten die al in Normandië tegen de Duitse bezetting van Europa waren gevallen.